De random gegenereerde flashcards hieronder zijn gestructureerd georganiseerd in drie groepen:
Groep 1: condities en aandoeningen die je in de klinische praktijk kan tegenkomen
Groep 2: ingrepen met speciale anesthesiologische overwegingen
Groep 3: acute situaties, spoed events of dingen die mis kunnen gaan
Hoe gebruik je de Anesthesia.help Flashcards?
Organisatie en structuur is belangrijk om in ‘het heetst van de strijd’ snel kritisch te kunnen denken, informatie te kunnen samenstellen en uiteindelijk besluiten te kunnen nemen. Het toepassen en trainen van structuur op alledaagse anesthesiologische scenarios verbeterd het vermogen tot het stellen van prioriteiten, besluitvaardigheid en communicatie.
Gebruik deze flashcards als ‘framework’ om een hypothetische klinische casus te creëren, te oefenen en jezelf of iemand anders op de proef te stellen. Klik uiteindelijk op de titel, het vergrootglas of het vraagteken om de informatie/antwoorden te tonen.
De flashcards kunnen ook gebruikt worden als leidraad bij simulatie scenario trainingen.
Ben je gestructureerd? Kan je denken als een anesthesioloog? Succes! Klik onderaan de pagina op ‘Refresh’ voor een nieuwe casus.
NB. Ondanks een uitgebreid algoritme kan het voorkomen dat een combinatie tot een onwaarschijnlijk klinisch scenario leidt. Gebruik dan je fantasie of druk nogmaals op ‘Refresh’!
Overzicht van veelgebruikte bloedverdunners met hun werkingsmechanisme, manier van monitoring van effect en mogelijkheden tot antagoneren.
Heparine
Werking: versterking ATIII
Meten: meet het effect van ongefractioneerde heparine met de aPTT
Overweeg een anti-Xa activiteitsmeting indien de aPTT onbetrouwbaar is
Antagonist: protamine (1:1 IE)
Laag-moleculair gewichtsheparine (LMWH)
Werking: 2–3× hogere antifactor Xa-activiteit en een zwakkere activiteit ten opzichte van trombine ten opzichte van heparine
Meten: niet routinematig
Een spiegelbepaling, middels een anti-factor Xa spiegel, kan overwogen worden bij obesitas, kreatinine klaring < 30 ml/min, zwangerschap, neonaten en kinderen
Antagonist: Overweeg protamine voor het couperen van LMWH bij een klinisch relevante bloeding. Effect onvolledig (1 mg per 100 aXa eenheden LMWH). Overweeg rFVII.
Vitamine K-antagonisten
Werking: Inhibitie van de vitamine K-afhankelijke gamma-carboxylatie van glutaminezuur van de stollingsfactoren II, VII, IX en X
Meten: INR, gestandaardiseerde PT
Antagoneren: 4-factoren-concentraat (cofact), plasma, vitamine K
Trombocytenaggregatie remmers
COX-1-remmers, remmen in lage dosering, irreversibel, de trombocytenaggregatie. Deze middelen hebben een werkingsduur tot zeven dagen na het staken van de behandeling.
P2Y12 remmers, clopidogrel, prasugrel en ticagrelor, zijn trombocytenaggregatieremmers die de binding van ADP aan de ADP-receptor, P2Y12, op de trombocyt voorkomen.
Clopidogrel en prasugrel worden pas werkzaam nadat ze in de lever zijn omgezet tot een actieve metaboliet, die vervolgens irreversibel bindt aan de P2Y12 receptor. Hierdoor hebben deze middelen een werkingsduur tot zeven dagen na het staken van de behandeling.
Ticagrelor daarentegen bindt direct en reversibel aan de ADP-receptor.
Meten: Multiplate-ASPI test
Antagoneren: Overweeg om bij ernstige en levensbedreigende gastro-intestinale, traumatische of intracerebrale bloedingen onder trombocytenaggregatie remmers gebruik een trombocyten transfusie te geven. Geen bewijs voor DDAVP.
Perioperatieve overwegingen en anesthesiologische implicaties bij laparoscopie in combinatie met fysiologische veranderingen door het pneumoperitoneum.
Bij een laparoscopie wordt een pneumomediastinum verkregen waardoor er een ‘kijkoperatie’ kan plaatsvinden. Een laparoscopie heeft specifieke overwegingen en anesthesiologische implicaties.
Overwegingen voor laparoscopie
Voordelen
Risico’s
Afname wondinfecties
Viscerale en vasculaire beschadiging
Sneller herstel
Complicaties geassocieerd met positionering
Minder morbiditeit met name respiratoir
Acuut nierfalen
Minder pijn
Cardiocerebrale vasculaire insufficientie
Pulmonale atelectase
Veneuze gasembolie
Hartfalen
CO2 gas wordt vaak gebruikt voor het verkrijgen van het pneumoperitoneum tijdens laparoscopie (geen lucht of zuurstof i.v.m. kans op vuur)
Cerebraal oedeem met mogelijk tijdelijke neurologische disfunctie
Splanchnische effecten: renaal / hepatisch
Afname perfusie nier en lever
IAP 20 mmHg: afname GFR ~25%
Aanhoudende IAP > 20 mmHg: afname van de mesenterische en gastro-intestinale mucosale bloedstroom tot 40%, waarbij progressieve weefselacidose ontstaat naarmate de druk toeneemt
Preoperatieve evaluatie
Voorgeschiedenis
Cardiopulmonale comorbiditeiten
Eerdere abdominale chirurgie (i.v.m. adhesies die de laparoscopische techniek kunnen verhinderen)
Hef pneumoperitoneum op indien hypoxie, hypercapnie of toegenomen pulmonale arteriële druk
Overweeg conversie naar laparotomie
Inductie
Endotracheale intubatie en verslapping
Protectie tegen aspiratie
Optimale controle van CO2
Verbeterde operatiecondities
Minimale maskerventilatie voor intubatie en inbrengen maagsonde i.v.m. minimaliseren maagdistensie
Verbeterd chirurgisch zicht
Preventie maagletsel bij inbrengen trochar
Vaak voorkeur voor kortwerkende middelen
Mogelijk groot verschil tussen etCO2 en PaCO2 (ABG)
Postoperatief
Beoordeel luchtweg i.v.m. risico op extraperitoneale insufflatie en subcutaan emfyseem
Direct postoperatief mogelijk hogere bloeddruk in verband met hypercapnie
Patiënten met respiratoire pathologie hebben hoger risico tot respiratoir falen
Schouderpijn komt vaak voor (door diafragma irritatie door pneumoperitoneum)
1,2
Referenties
1.
Hayden P, Cowman S. Anaesthesia for laparoscopic surgery. Continuing Education in Anaesthesia Critical Care & Pain. October 2011:177-180. doi:10.1093/bjaceaccp/mkr027
2.
Gerges FJ, Kanazi GE, Jabbour-khoury SI. Anesthesia for laparoscopy: a review. Journal of Clinical Anesthesia. February 2006:67-78. doi:10.1016/j.jclinane.2005.01.013